Pabo’s: kennisoverdracht en instructie zijn niet ouderwets

Samenwerken met deskundigen, omgaan met diversiteit, bouwen aan een veilige leeromgeving en proactief communiceren. Dit is geen vacature voor een ambtelijke omgevingsmanager, maar een greep uit de kernwoorden van pabo-opleidingen, waar studenten opgeleid worden tot leerkracht basisonderwijs. Voor pabo’s zijn dit de wezenlijke vaardigheden om voor de klas te kunnen staan.

Opmerkelijk is dat voor de traditionele lesvoorbereiding weinig aandacht is. Daarmee bedoel ik het formuleren van leerdoelen voor leerlingen, structuur aanbrengen in een les en vooral instructie – het overbrengen van nieuwe lesstof. Instructie speelt een wezenlijke rol bij het goed leren lezen, schrijven en rekenen. In de wetenschap bestaat brede consensus dat leerkrachten die in staat zijn een goede instructie te geven positieve resultaten boeken.

Maar sommige pabo-opleidingen noemen instructie gericht onderwijs een specifieke ‘onderwijstheorie’ waar ze niet voor kiezen. Op een poll in de Facebook-groep ‘onderwijsenzo’, waarop bijna 1.800 docenten reageerden, antwoordde 68 procent dat pabo’s meer tijd zouden moeten besteden aan hoe je instructie geeft in de klas. Een soortgelijke poll op Twitter liet ook zien dat leerkrachten graag meer aandacht voor instructie in de opleiding willen. Lesgeven is voor een groot deel kennis overdragen en daarbij is het kunnen voorbereiden, ontwikkelen en geven van een heldere instructie een onmisbare vaardigheid.

Toch lijken sommige pabo’s kennis en instructie als ouderwets te bestempelen. Ze associëren het met stilzitten, tucht, discipline en strenge, kille leerkrachten. Ze kiezen liever voor moderne, toekomstbestendige onderwijsperspectieven. Termen die daarbij veel genoemd worden, zijn ontdekkend leren, nieuwsgierigheid, creativiteit stimuleren en gepersonaliseerd leren. Met flitsende vooruitzichten van lessen die door experts worden gegeven. Terwijl ze rouleren tussen klassen, liefst op leerpleinen met zo veel mogelijk digitale leermiddelen om zo volledige sturing aan de kinderen te geven. Als ik vragen stel over het gebrek aan aandacht voor instructie en kennisoverdracht, word ik meestal vrij snel ‘beheersmatig’ genoemd of vindt men mij een van de ‘geradicaliseerde cognitie-fanatici die alleen maar willen toetsen’.

Leven we in een bubble?

Hier wordt een zorgelijke onderwijskloof zichtbaar, tussen zij die het onderwijs als plaats van kennisoverdracht zien en zij die vinden dat onderwijs om vorming draait, en alles moet wijken voor de autonomie en motivatie van het kind. Die laatste groep ziet een leerkracht als deelnemer van een sociaal leerproces, als coach die kinderen helpt bij het zelf zoeken naar relevante kennis. Volgens deze denkwijze zijn kinderen van nature zelfstandig en nieuwsgierig en leren ze optimaal door te ontdekken en zich te verwonderen; teveel aandacht voor instructie verstoort dat natuurlijke proces. Die eerste groep ziet een leerkracht als autoriteit die structuur en kennis overdraagt. Leren begint bij het geven van goede instructie aan kinderen.

Kennis versus vorming is een schijnbare tegenstelling. Een goede leerkracht heeft immers voor beide aandacht. Maar een goede leerkracht weet ook dat kennis leidt tot vorming, en meestal niet andersom. Overdreven aandacht voor reflectie, ontdekkend leren en persoonlijke leerwegen is de dood in de pot voor kennisoverdracht op de basisschool. Opschuiven richting het kennisgebied kan geen kwaad, want als kinderen goed kunnen schrijven, lezen en rekenen, wordt hun wereld groter en kunnen ze meer zien, snappen en ontdekken. Dat stimuleert creativiteit, nieuwsgierigheid en vernieuwing. Kennisoverdracht en vorming gaan zo hand in hand. De basisschool is geen talentenshow of vage ontdekkingsreis waarin je continu mag reflecteren op je afgelegde weg. Dat doen we wel als we werken of gaan studeren.

Ik vind het daarom lastig te verdedigen dat de opleidingsplekken voor basisschoolleerkrachten zo’n groot deel van hun tijd besteden aan vernieuwing, ontdekkend leren en bijvoorbeeld leerstijlen. Waarom laten zich niet meer leiden door de uitkomsten van empirisch onderzoek en de vragen afkomstig uit het werkveld? Durven pabo’s wel kritisch naar hun eigen functioneren te kijken, gelet op de neergaande onderwijsresultaten? En hoe verklaren ze dat veel basisscholen die zwak presteren juist uit het dal weten te klimmen door zich primair te richten op kennisoverdracht, goede instructie en regelmatige toetsing?

Durf te kiezen voor het midden

Het is daarom tijd om in de gepolariseerde onderwijsdiscussie te kiezen voor het radicale midden. Ik zou denken dat de helft van de tijd op de pabo kan worden besteed aan kennisoverdracht, instructie, lesvoorbereiding en toetsing. Dan kan de andere helft worden besteed aan aspecten als nieuwsgierigheid, creativiteit, samenwerken en bijvoorbeeld digitale vaardigheden.

Ook is het wenselijk dat pabo-opleidingen zich meer durven uitspreken over wat nu precies effectief onderwijs is en wat niet. Te vaak hanteren ze een visie op leren die niet strookt met wetenschappelijke inzichten en de maatschappelijke uitdagingen. Daar koppig en blind aan vasthouden is een vorm van omgekeerde intellectualiteit. Dit betekent: kennisoverdracht niet ouderwets vinden en didactiek en pedagogiek toetsen op criteria, erover in discussie gaan en wetenschappelijke inzichten gebruiken. Volgens mij is dat voor elke leerkracht een waardevolle richting.

Gelukkig zijn er al enkele pabo’s die hiervoor durven kiezen en de rol van instructie uitgebreid in het curriculum laten terugkomen. Zo biedt de Radboud Universiteit Nijmegen de academische lerarenopleiding primair onderwijs aan. Iets wat ook in Amsterdam tot de mogelijkheden behoort bij de Vrije Universiteit. Een belangrijke stap om wetenschap te verbinden aan de praktijk in een klaslokaal.

Tjip de Jong

Kijk ook eens naar

tjipcast